Blog

Wat doe jij? Ik ben leraar

17 april, 2025 11 Minuten Onderzoek

Hester IJsseling gaat met collega’s van het lectoraat Professionaliseren met hart en ziel (Thomas More Hogeschool) op zoek naar de pedagogische dimensie van de onderwijspraktijk – ook wel, de ‘ziel’ van het onderwijs. Wat verstaan we daaronder en wat vraagt dat van ons? Deze keer de voordracht voor studenten van de Master Passend Meesterschap

kandinskyJullie docenten hebben mij uitgenodigd om iets te vertellen over de ‘pedagogiek van de onderbreking’. Het is een term die ik bij Gert Biesta heb gevonden, die ‘m ook weer ergens anders vandaan heeft. Het heeft iets te maken met persoonsvorming of subjectivering. Begrippen waarvan verschillende interpretaties de ronde doen. Om zo een beetje tot leven te wekken waar dat naar mijn idee over gaat, wil ik beginnen met een verhaaltje. Iets wat ik heb meegemaakt toen ik nog niet zo lang als juf op een basisschool werkte.

Op een dag kreeg ik een jongen in de klas, die ‘niet meer te handhaven’ was in de parallelklas. Er waren in die andere klas steeds conflicten, vaak rond deze jongen. Mohammed heette hij, negen jaar oud. De dynamiek in de groep moest doorbroken worden, en er werd besloten de jongen in een andere klas te plaatsen. Nu kwam hij dus bij mij. In de eerste week ontstond tijdens het buitenspelen een conflict, waar ook die jongen bij betrokken was. Ik gaf ‘m op z’n donder, voor het oog van de klas. Na schooltijd kwam zijn moeder verhaal halen: haar zoon kreeg altijd de schuld en het ergst van alles was, dat ik hem voor zijn nieuwe klas, waar hij een nieuw begin zou gaan maken en een nieuwe kans zou krijgen, voor schut had gezet. Die vrouw raakte mij, het vuur waarmee ze voor haar kind opkwam. Ik voelde dat ze gelijk had, met name met dat laatste punt, en dat zei ik. Tegen de jongen, die erbij was, zei ik: ‘Het spijt me, ik had even met je moeten praten over wat er nou precies was gebeurd op het schoolplein; ik had niet zo snel mijn conclusies moeten trekken.’ Mijn excuses leken moeder en zoon zo te verrassen, dat Mohammed en ik na dat gesprekje een hele goede verstandhouding hadden. Als hij daarna nog eens opstoof, hoefde ik maar even zijn blik te vangen en dan kwam hij al tot bedaren, wetende dat hij mijn respect had. Dat ik hem zág. Daardoor beet hij zich niet meer zo vast in z’n boosheid en ging het tijdens buitenspelen ook beter. Of ‘daardoor’? Zo heb ik dat later aan mezelf uitgelegd.

Zo’n moment – een moment van onderbreking – dat noemen filosofen ook wel een ‘existentieel’ moment. Een moment waarop je onontkoombaar voor de vraag komt te staan: Wat dóe jij? Ja, je bent leraar. Maar bèn je ook echt leraar?
Hoe je als leraar bent, komt tot uitdrukking in hoe je op zo’n moment inspeelt op de situatie. Hoe je reageert op iemand die door de klas roept of per ongeluk iets stuk maakt of in z’n broek plast of op de vuist gaat met een klasgenoot. Hoe je reageert op iemand die altijd te laat komt of maar eindeloos niet snapt wat je al honderd keer hebt uitgelegd. Hoe je omgaat met verdriet en angst en boosheid en met oorverdovende vrolijkheid. Hoe je omgaat met desinteresse, botheid, provocatie. En natuurlijk ook: hoe je bepaalde lesstof onder de aandacht brengt. Hoe je dat doet, dat kan iemand voor de rest van z’n leven bijblijven en van invloed zijn op het vertrouwen waarmee iemand z’n weg vervolgt. Met alles wat je doet kun je de wereld voor iemand groter maken of kleiner. Met andere woorden: dat is ‘vormend’.
Nu denk je misschien dat ik je ga vertellen wat je op zo’n moment moet doen. Maar dat weet ik niet. Dat is elke keer anders. Elke situatie is weer anders, iedere leraar is anders, iedere leerling is anders. En wat het ook ingewikkeld maakt: je bent helemaal niet zomaar de báás over wat je van moment op moment doet. Hoe je reageert heeft alles te maken met hoe je zelf ‘gevormd’ bent. We doen het graag voorkomen alsof we met evidence-informed interventies de boel in de greep kunnen krijgen, maar dat is maar zeer ten dele het geval. Wat het ingewikkeld maakt is

dat je op een bepaald moment het verschil kunt maken door het goede te doen, en tegelijkertijd moet je erkennen dat je niet wéét wat het goede is en dat je vaak ook geen tijd hebt om daarover eerst na te denken. Je moet nú iets doen. Vaak hèb je al iets gedaan, zo snel gaat het. Niet te overzien. Er wordt wel gezegd: je moet er boven staan, maar op zulke momenten kun je er niet omheen: je staat er niet boven, je zit er middenin.
Dat is waarom leraar-zijn zo’n bijzonder beroep is. Omdat je bereid moet zijn om verantwoordelijkheid te dragen voor je handelen en je daarop te laten aanspreken, terwijl je maar zeer ten dele in control bent.
Natuurlijk moet je als leraar veel weten en kunnen en van veel dingen verstand hebben, je moet goed kijken en luisteren, veel en graag lezen, goed kunnen rekenen, een brede interesse hebben in wat er allemaal in de wereld is – en je moet dat ook nog allemaal glashelder en geduldig kunnen uitleggen en aanleren aan niet altijd even geïnteresseerde beginners – wat nog een heel eigen kundigheid vraagt.
Maar hoeveel je ook weet en kan, dingen lopen altijd anders dan je vooraf bedacht had. Steeds weer word je onderbroken in je plannen, en dat is niet omdat je een ‘starter’ bent of omdat je nog niet genoeg ervaring hebt of niet genoeg weet, maar omdat je een mens bent en met mensen werkt. Ook als je al veertig jaar lesgeeft: in zekere zin blijf je een beginner. Elke dag opnieuw.
Natuurlijk, het is heel belangrijk om ervaring op te doen, hoe meer hoe beter. Maar ervaring betekent niet: eindelijk weten hoe het moet en nooit meer verrast worden, maar weten dat er een grens is aan wat je kunt weten. Het betekent openstaan voor dingen die je niet van tevoren had kunnen bedenken. Voor het mogelijke en het onmogelijke. Wat je leert van die momenten van onderbreking is niet: hoe je ervoor kunt zorgen dat het nooit meer misgaat, maar beseffen dat veel je overkomt en dat je je daartoe als leraar en als mens hebt te verhouden. In de hoop dat je erbij bent als het moment zich aandient, en dat je dan openstaat voor wat er komt, als een beginner die nog alles voor mogelijk houdt. Dat is als je het mij vraagt de kern van je pedagogische professionaliteit. Als je daaraan voorbij gaat, ga je naast je schoenen lopen en is de kans een stuk groter dat je verkeerde beslissingen neemt en de wereld voor iemand niet groter maar kleiner maakt. Je wéét niet wat er nog kan gebeuren. Ook wat je dacht dat onmogelijk was kan zomaar ineens toch uit de lucht komen vallen. Om dat te kunnen laten gebeuren, moet je niet alleen je hersens gebruiken, maar ook een hart in je donder hebben.
Want wat jij doet en hoe jij omgaat met een situatie, is van invloed op wat de jonge mensen die je onder je hoede hebt, voor mogelijk houden. Welke mogelijkheden ze voor zichzelf zien om in de wereld hun weg te vinden. Of ze zich uitgenodigd voelen om op zoek te gaan naar waar ze toe in staat zijn, of dat ze zich afgeketst en ontmoedigd voelen, of iets daar tussenin.

Ik kan me nog heel goed herinneren dat ik leerde lezen en schrijven, toen ik zes was en in de ‘eerste klas’ zat van ‘de lagere school’. Bij juffrouw Ankie. Wat een feest ik dat vond. Er was daar iets, ik snapte het niet precies en ik dacht er niet over na, maar het maakte me blij. Voor een deel had dat waarschijnlijk te maken met de grote mensen om me heen, die ook van lezen en schrijven hielden, maar goed, die hielden ook van andere dingen waarbij ik dat niet op die manier had. Er kwamen dingen bij elkaar – het kind dat ik was, die letters en de grote mensen die me ermee kennis lieten maken – er viel iets op z’n plek. Het klikte. Het klopte. – Voor ieder mens is dat iets anders. Een collega die dyslectisch is, heeft heel andere herinneringen aan de leesles, en heel andere gebeurtenissen hebben haar levensweg beïnvloed.
Wat daar gebeurt, dat houdt me bezig. Hoe je van kleins af aan bezig bent een weggetje te zoeken om iets te beginnen met wat er allemaal is, wat je daarin aanspreekt en waar je je ei in kwijt kunt. Hoe dat iets heel persoonlijks is tussen jou en de wereld om je heen, hoe intuïtief dat begint en dat je pas later, terugblikkend, begint te zien welke weg je hebt afgelegd en welke

ontmoetingen en gebeurtenissen daarin een rol hebben gespeeld. Ten goede en ten kwade. Dat is voor iedereen anders, je bent daarin uniek, en toch ben je daar niet alleen in, want die weg die je gaat, die bestaat volledig uit het samenspel tussen jou, de anderen en het andere dat je op je weg tegenkomt. En wat er verder nog uit de lucht komt vallen.

In het landschap dat voor jullie lag, zijn jullie op zeker moment, onder uiteenlopende omstandigheden, de weg ingeslagen naar het leraarschap. (Ik gebruik graag het woord ‘leraar’ omdat het alle soorten van leraar zijn omvat, of je nu met jonge kinderen of pubers of adolescenten werkt, of met volwassen mensen die op latere leeftijd iets nieuws willen leren. Of je nu kleuterjuf, vakdocent, lerarenopleider, sportleraar, kunst-educator of zenmeester bent, of nog een ander soort leraar.) Misschien wilde je altijd al leraar worden, of heb je dat later pas bedacht. Je hebt waarschijnlijk al een tijdje je diploma, werkt al een poos op een school, en nu doe je de Master Passend Meesterschap. Dat doet niet iedereen. Het is een keuze die je hebt gemaakt. Hoe is dat zo gekomen? Misschien hebben we het daar straks nog wel over.
Een mens kan van alles worden. Muzikant, ziekenverzorger, tuinman, journalist,
banketbakker, psycholoog, leraar – de lijst is eindeloos. Er zijn mensen die zeggen, je kunt alles worden wat je maar wil. Ik weet niet of dat zo is. Voordat je zelfs maar geboren wordt, ligt er al veel vast. De tijd en de plaats waar je ter wereld komt, de familie waaruit je voortkomt en de beperkingen en begaafdheden die je hebt of niet hebt, wat er in je genen ligt opgeslagen– dat alles behoort tot de ‘kaarten’ die je zijn toebedeeld. Het zijn toevalligheden, maar er valt niet aan te ontkomen: het is wat het is. En het is voor iedereen anders.
Toch ligt er voor ieder mens ook een veld van mogelijkheden open en die mogelijkheden liggen niet allemaal van tevoren vast. Ontmoetingen en gebeurtenissen kunnen nieuwe perspectieven openen die er eerst nog niet waren. In dat veranderlijke veld van mogelijkheden probeer je uit te vinden wat je gaat doen met je leven. En dat is niet één keer, aan het begin. Elke dag opnieuw is dat weer de vraag: wat doe jij?
Je zou het kunnen vergelijken met een rivier. Je ontspringt ergens en begint te stromen, je vormt een beekje, het water schuurt de bodem uit. De loop van je rivier krijgt vorm door de bron waaruit je ontspringt, het water dat stroomt, wat je op je pad vindt, wat je aan zand en stenen uit het achterland meevoert, en wat er uit de lucht komt vallen. Gaandeweg krijgt de rivier een vorm, een bedding. Maar wat je bent ligt niet vast, je bent niet iets wat hetzelfde blijft: alleen dat stromen, dat aldoor veranderen. Een oude Griek heeft gezegd, je kunt niet twee keer in dezelfde rivier stappen, want het water is alweer voorbij gestroomd, en jij bent zelf ook alweer veranderd. Ik ben niet meer het meisje dat leerde lezen en ook niet meer de juf van Mohammed. Alleen: water stroomt zoals het stroomt en zoekt als vanzelf een weg naar de zee; mensen denken erover na, welke kant ga ik op? Wat ga ik doen?
Als je erover na gaat denken, kan het nog een hele opgave zijn om in dat landschap je eerste stappen te zetten. Zodra je een weg inslaat, laat je andere wegen links liggen. Natuurlijk kun je altijd nog je pad verleggen, maar beginnen is niet altijd gemakkelijk. Wat kies je? Misschien is er iets wat je aantrekt waardoor je denkt: laat ik maar eens beginnen die kant op te gaan. Maar misschien zijn er wel tien dingen die je interessant lijken of is het je juist allemaal om het even.
Óf en wanneer je ergens enthousiast van wordt – dat kun je niet bestellen of afdwingen. Dat valt je toe. Wat helpt is als het uitzicht ruim is: waar kom je allemaal mee in aanraking? Ook hangt veel af van de mensen om je heen, of die je bemoedigen of ontmoedigen. Je probeert eens wat, je begint ergens mee, je neemt een initiatief. Hoe wordt het opgepakt? Met interesse? Scepsis? Herkenning? Onbegrip?
Het bijzondere van het leraarschap is, dat je als leraar een belangrijke rol speelt in het leven van jonge mensen, die aan het begin staan van hun eigen zoektocht om hún weggetje te vinden. Op de basisschool leer je kinderen lezen en schrijven en rekenen, je speelt en zingt met

elkaar en leert een beetje goed met elkaar omgaan; op de middelbare school laat je jonge mensen kennis maken met je vak, later met een beroep of een wetenschappelijke discipline – je leert mensen allerlei dingen die handig zijn om te weten en kunnen als je een beetje thuis wil raken in de wereld. En terwijl je daarmee bezig bent gebeurt er nog iets. Vaak zonder dat je het in de gaten hebt, worden mensen zoals dat heet ‘gevormd’, net als die rivier waar ik het net over had.
Dat is naar mijn idee waar die woorden ‘persoonsvorming’ of ‘subjectivering’ of ‘de pedagogische atmosfeer’ over gaan. Het is iets dat alles doortrekt, wat je zo de hele dag met elkaar op school doet. Je hebt dat niet allemaal in de hand. Het overkomt je grotendeels. Hoe goed je je lessen ook voorbereidt en hoe goed je ook op de hoogte bent – tussen de regels door gaat het z’n gang. Zonder dat jij precies weet waar en wanneer het gebeurt, zijn er in de kennismaking met allerlei zaken en in de samenwerking en ontmoeting met jou en met klasgenoten, momenten die voor jouw leerlingen richtinggevend zijn.
Meestal merk je daar niks van, maar soms ineens gebeurt er iets wat je niet had verwacht en dan valt even iedere routine weg en je voelt: hier moet ik iets mee. Nu komt het op mij aan. Het is niet dat dat vormende alleen dan gebeurt, maar dan valt ineens op, hoe belangrijk het is dat jij daar op dat moment de leraar bent die je bent. Hoe je dan bent en wat je dan doet. En als je goed kijkt zie je dan ook, dat veel van het toeval afhangt en dat het niet zonder meer in jouw macht ligt of het lukt.
Mohammed (‘die niet meer te handhaven was’) had voor de zoveelste keer op de vooropgezette ideeën van een leraar kunnen stuiten en zich – vast niet voor het eerst – ontmoedigd en afgewezen kunnen voelen. Reden genoeg om niets van mij te willen aannemen en nog vaak te ontploffen. Ik had het geluk dat ik hem – toen het erop aankwam – wél zag, zij het pas in tweede instantie, toen zijn moeder mij wakker schudde. Ik heb van dat moment geleerd, en Mohammed misschien ook. Ik: bescheidenheid; Mohammed het vertrouwen dat er toch kennelijk ook wel mensen zijn die bereid zijn zich te laten onderbreken en te luisteren, en hem te zien voor wie hij is.
En let wel: daartoe was die juf van de parallelklas, die het niet meer trok met ‘m, óók bereid. Alleen: de gelegenheid deed zich niet voor om dat te laten zien. Die gelegenheid krijgen en er dan bij zijn en het juiste doen, dat is in hoge mate ook een kwestie van geluk hebben en niet van verdienste.

Om voeling te krijgen met dat moeilijk grijpbare, vormende aspect van het leraarschap, denk ik dat het een goed idee is om stil te staan bij ervaringen met onderbreking, en dat gaan we straks ook doen. Maar voordat we daarmee aan de slag gaan, wil ik graag nog één ding zeggen.
Bij ‘momenten van onderbreking’ komen misschien gedachten op aan grote, ingrijpende gebeurtenissen zoals de dood van een klasgenoot of de impact van een pandemie of een terroristische aanslag. Zulke dingen komen gelukkig niet dagelijks voor en zo dramatisch en indrukwekkend hoeft het ook niet te zijn. Het zit ‘m ook in de kleine, alledaagse onderbrekingen.
Je moet maar denken: het is niet zo heel bijzonder als het anders loopt dan je dacht. Dat is nu net wat er de hele tijd gebeurt. Het bijzondere is, dat hoewel het voortdurend anders gaat, er toch zoveel terecht komt van wat je probeert te bereiken, en dat de meeste mensen hun weg toch wel vinden, zonder dat je alles precies in de hand hebt en zonder dat je helemaal kunt voorzien wat er gaat gebeuren. Ook de fouten die je ongewild maakt, kunnen het begin zijn van iets nieuws.

De kern van het leraarschap is – als je het mij vraagt – openheid, en in die openheid steeds weer opnieuw proberen iets goeds te doen. Een goede leraar te zijn. Waar het op aankomt is misschien het volgende: bereid zijn om je te laten verrassen, bereid zijn om je op je daden te laten aanspreken, stilstaan bij de vraag: wat heeft me ertoe bewogen om dat zo te doen? en elke dag weer een nieuw begin maken.