Blog

Over het onmeetbare stukje van leraar zijn

17 april, 2025 13 Minuten Onderzoek

Hester IJsseling gaat met collega’s van het lectoraat Professionaliseren met hart en ziel (Thomas More Hogeschool) op zoek naar de pedagogische dimensie van de onderwijspraktijk – ook wel, de ‘ziel’ van het onderwijs. Wat verstaan we daaronder en wat vraagt dat van ons? Deze keer de vordracht voor de lerarenopleiders van de School of Education,

kandinskyVandaag ben ik bij jullie te gast om het met elkaar te hebben over het opleiden van leraren. Straks gaan we met elkaar in gesprek. Maar om te beginnen wil ik een stukje voorlezen, iets wat ik voor jullie geschreven heb. Dus je hoeft nog even niets te doen, alleen maar een beetje luisteren, een beetje mijmeren, een beetje rust in de tent. We hebben de tijd.

In de klas vroeger, toen ik juf was, las ik ook graag voor. Dan was er in alle drukte af en toe ineens een oase van rust, en een verhaal waar ik met de hele klas in opging. Er was één jochie, ik kan nog steeds zijn gezicht voor me zien, zo met z’n hoofd in de kommetjes van zijn handen, wegdromend, helemaal in die andere wereld van het boek waaruit ik voorlas.

Nou ja, zo’n verhaal wordt het niet vandaag, want het gaat niet over een andere, maar over deze wereld. Het gaat over leraren opleiden. In de aanloop naar deze dag heb ik een paar van jullie gevraagd, wat jullie van deze dag verwachtten. Waar je van hoopt dat ik daar iets over ga vertellen. Daarop kwam bijvoorbeeld de vraag: Hoe zorg ik dat iemand zich gezien voelt – een leerling, een student? Een collega misschien ook. En: Hoe kan ik zo’n pedagogisch gesprek inzetten in de opleiding?

Als onderwijsonderzoeker krijg ik vaak vragen die met ‘hoe’ beginnen. Daar word ik altijd een beetje onrustig van, want ik wil wel graag antwoord geven. Ik vind ‘je gezien voelen’ en ‘de dialoog’ net zo belangrijk als jullie. Maar hoe-vragen, daar kan ik niet zo goed mee uit de voeten. En dat komt, omdat ik geloof dat ‘hoe iets moet’ altijd afhankelijk is van het moment en van de context waarin mensen werken, en dat die mensen dat steeds al doende met elkaar proberen uit te vinden. ‘Hoe je iets doet’, dat is afhankelijk van wat er op een gegeven moment aan de hand is. En dat is elke dag anders, voor iedere docent, voor iedere student, op ieder moment. Dat is het ingewikkelde van leraar zijn. Dus onder die hoe-vragen, daar liggen nog andere vragen verborgen.

Wat ik nu ga vertellen, gaat over één zo’n vraag. Een vraag naar de grond die als het ware de hele onderwijspraktijk draagt: de vraag naar het leraarschap.

Leraar zijn – wat is dat voor iets? Waar draait dat om? Dat vraag ik me al een tijdje af, en ik ga nog een tijdje door met daarover nadenken. Want sommige vragen moet je blijven stellen. Af en toe staat er iemand op die beweert: nu weten we het, we kunnen ophouden met erover nadenken. Leraar zijn is dit. Goed onderwijs is dit. Zo’n stevig neergezet antwoord, dat wil ik dan altijd weer uit elkaar halen en er weer een vraag van maken. Want over wezenlijke dingen – zoals het leraarschap – moet je volgens mij blijven nadenken. Tussen het lesgeven door, van tevoren en achteraf, soms op een afstandje, maar ook steeds weer heel dicht bij de alledaagse praktijk. Het denken moet als je het mij vraagt in beweging blijven. Dat is een kwestie van eerbied en van bescheidenheid. Of dat denk ik.

Wat ik wil proberen is, een paar luikjes openzetten, waardoor er mogelijk nieuw licht valt op een praktijk die jullie heel goed kennen: de praktijk van leraren opleiden. Niet omdat ik denk dat ik beter weet wat daar aan de hand is dan jullie, maar misschien kijk ik er anders naar dan je gewend bent, juist omdat het niet mijn dagelijkse praktijk is. Ik ben wel een hele poos leraar geweest, in het basisonderwijs, weliswaar, en jullie leiden op voor het voortgezet onderwijs. Maar er is iets in het leraarschap dat je in alle sectoren terugziet, of het nu de basisschool is of de middelbare school, het mbo, hbo of de universiteit, de muziekschool, de kunstclub of de zendo – de relatie tussen een leraar en een leerling, die draait in een bepaald opzicht steeds om hetzelfde, denk ik. Daarom zijn lerarenopleiders in het hbo en docenten in het voortgezet onderwijs en groepsleerkrachten in het basisonderwijs en hoogleraren aan de universiteit wat mij betreft ook allemaal ‘leraar’, en op een bepaalde manier ben ik er zelf ook nog steeds een. Ik wil graag iets vertellen over de gedachten die ik daarbij heb, bij dat leraar zijn.

Misschien gaan je, door mijn verhaal, dingen opvallen, die je eerder niet zo zag. Of misschien hoor je me dingen zeggen, die je zelf ook altijd al dacht, waar je nooit zo bij had stilgestaan. Misschien ga je anders over het leraarschap denken en heel misschien ga je zelfs wel dingen anders doen, door wat je vandaag hoort, van mij en van elkaar. Dat weet ik niet. Dat blijft een verrassing.

Toen Gert Biesta ruim tien jaar gelden de trits kwalificatie, socialisatie en subjectivering op de kaart zette, was ik blij, vooral met dat derde domein: subjectivering. Het was niet nieuw, maar het was wel vergeten, en op de een of andere manier lukte het hem, om weer in herinnering te brengen dat er naast kwalificeren en socialiseren nog iets anders was, dat aandacht vroeg.

Sindsdien hebben allerlei mensen geprobeerd helder te krijgen wat het is en vooral, wat je er in de praktijk mee moet aanvangen, en dat is nogal een complexe zaak. Er zijn mensen die zeggen, het gaat over identiteitsontwikkeling, of over karaktervorming, of over sociaal-emotionele ontwikkeling, het heeft te maken met ethiek, met onafhankelijkheid van geest, met kritisch denken, met talent of met veerkracht. Het wordt ook vaak met burgerschap in verband gebracht en met democratische waarden, of met levensbeschouwelijke vorming.

Eerlijk gezegd bevredigt me dat allemaal niet en ik heb me afgevraagd hoe dat komt. Het heeft ermee te maken dat het, met al die pogingen de betekenis van dat concept van subjectivering op te helderen, zo netjes opgeruimd en geordend wordt, dat iedere vorm van dubbelzinnigheid eruit verdwijnt. Je hoeft er niet meer over na te denken, dat hebben andere mensen al voor je gedaan. En dat lijkt me nu precies niet de bedoeling.

Dat concept subjectivering, naar mijn idee is dat precies bedoeld om ruimte te scheppen voor iets wat zich niet eenduidig laat definiëren, wat zich niet in een model of een stappenplan laat opsluiten, iets wat je niet kunt meten of toetsen of op een checklist zetten. Voor mij is het een concept dat ruimte schept om eindeloos in gesprek te blijven over de vraag, wat goed onderwijs is. Het is iets wat maakt dat dat een vraag blijft, waarover het laatste woord nooit gezegd zal zijn.

Wat dat betreft vind ik het woord ‘subjectivering’ wat ongelukkig gekozen, omdat het klinkt als een theoretisch concept dat je eenduidig zou moeten kunnen definiëren en dat verwijst naar iets waarvan je glashelder zou moeten kunnen zeggen ‘hoe het moet’. En dan ga je al gauw interventies plegen en effecten meten, en ondertussen verdwijnt het leven eruit.

Ik hou meer van het woord ‘ziel’: ‘de ziel van het onderwijs’. Een symbolisch woord, zonder de pretentie van wetenschappelijke evidentie, dichter bij de dichtkunst en de verhalende traditie. De ziel – het is al een oud woord, zo oud als de oudste geschriften van de menselijke cultuur, iedereen kent het en al kun je, als iemand er naar vraagt, niet precies zeggen wat het is, toch voel je wel aan wat dat woord zo ongeveer zeggen wil. Het heeft geen scherpe contouren, maar het raakt wel aan iets. Iets met bezieling. In de muziek is er iets wat ‘soul’ wordt genoemd. Moeilijk te definiëren misschien, maar je hoort het meteen als een zanger of een zangeres ‘het heeft’.

Misschien doet ‘soul’ jou niks, misschien hou je van andere muziek, maar de muziek waar jij van houdt, die raakt een snaar, bij jou. Om te verstaan wat ik daarmee probeer te zeggen, hoef je niet gelovig te zijn en ook geen filosoof, maar gewoon, een mens.

De Poolse dichteres Wyslawa Szymborska schrijft ergens:

‘het verzet daartegen noemen we de ziel’.

Verzet? Waartegen? Tegen het gevoel dat complexe, tere, wezenlijke zaken worden platgeslagen. Tegen de drang om ze te berekenen en te verklaren, te voorspellen, ze hanteerbaar en eenduidig te maken, om ze aan een zekere macht te onderwerpen en onder controle te krijgen. Ergens willen we dat. We willen snappen hoe het zit, wat er gaat gebeuren, wat we moeten doen, of het goed is wat we doen, wat een goede leraar is, over welke kennis en vaardigheden een leraar moet beschikken, hoe we dat kunnen beoordelen en waarborgen.

Het is ook niet zo vreemd dat we dat willen, want het leraarschap is een complexe aangelegenheid, er staat veel op het spel, er komt elke dag weer veel op je af, je draagt een grote verantwoordelijkheid en je wordt ook daadwerkelijk ter verantwoording geroepen. Om je staande te houden in de ingewikkelde toestand van de dagelijkse praktijk heb je behoefte aan houvast. Dan helpt het bijvoorbeeld om lijstjes te maken. Lijstjes van ontwikkelingsfasen, lijstjes van factoren die van invloed zijn op de ontwikkeling van ‘het kind’, lijstjes met
ontwikkelingsstoornissen met bijpassende gebruiksaanwijzing, lijstjes met
persoonlijkheidskenmerken, karaktereigenschappen, kardinale deugden, richtinggevende waarden, etc. Lijstjes, maar ook cirkels, lemniscaten, piramides, vendiagrammen, rubrics.

Maar hoe verder we het daarin schoppen en hoe beter het lijkt te lukken alles in kaart te brengen en te stroomlijnen en hanteerbaar te maken, des te meer begin je te merken dat het houvast waar je naar zocht, in de hoop een beetje rust in te bouwen en overzicht te krijgen, averechts begint te werken. Die structuren en die technologie die waren bedoeld om je te helpen, beginnen te
knellen. Leraar zijn is toch méer dan een optelsom van bekwaamheden? We wensen onze studenten toch méer toe dan goede toetsresultaten en een diploma aan het eind? Er is nóg iets, iets wat niet op de lijst staat.

Dat sluimerende gevoel van verzet tegen die neiging alles zeker te willen stellen, dat noemen we de ziel, zegt Szymborska: het enige wat niet op de lijst staat. Ze zegt niet: dat ís de ziel, want wat het precies is, dat laat zich niet zomaar 1 2 3 onder woorden brengen, maar er is onmiskenbaar de ervaring, dat er nóg iets is en dat het belangrijk is om dat ‘nog iets’ in ere te houden. En voor dat onmeetbare stukje van de onderwijspraktijk, dat nauwelijks benoembare surplus dat zich niet laat vangen, dat noemen we bij gebrek aan een beter woord, de ziel.

Ik ben opgeleid als filosoof, of eigenlijk is het meer zo, dat ik ben grootgebracht met de filosofie als met m’n moedertaal. Mijn oom Samuel was hoogleraar filosofie in Leuven. Toen ik klein was logeerde hij heel vaak bij ons, en we herkenden iets in elkaar. Waar we allebei van hielden, mijn oom en ik, is die wonderlijke ervaringen waarvan je bijna niet weet hoe je ze moet beschrijven, maar waarvan je allebei voelde: er ís daar iets. Toch te proberen daarover iets te zeggen en met elkaar naar woorden te zoeken, niet om die ervaringen mee vast te prikken, maar om eromheen te cirkelen, erbij stil te staan, er aandacht aan te schenken, en dan precies zo, dat ze heel blijven en niet stuk gaan.

Als we het hebben over de ziel van het onderwijs, dan probeer ik dat daar ook te doen. En inmiddels heb ik een groepje leraren en lerarenopleiders om me heen, met wie ik daar samen naar op zoek ben.

We proberen niet, er een eenduidige definitie van te geven of het te laten stollen in een of andere aanpak die overal en door iedereen op elk moment is toe te passen. We proberen het niet op een speld te prikken als een vlinder – want die vlinder, die ‘heb’ je dan wel, maar dan moet die wel eerst dood. We proberen er juist iets van op te vangen zonder dat het leven eruit verdwijnt. Zo, dat je er bij stil gaat staan: Oh ja! en er aandacht aan begint te schenken en er ruimte voor blijft openhouden, omdat je tot het besef bent gekomen dat het belangrijk is. Dat je het wil koesteren, maar zonder het aan je speer te rijgen. Want je wil het nou net héel houden.

Dat doen we door met leraren in gesprek te gaan over wat ze meemaken in de klas, met kinderen, of – als het lerarenopleiders zijn, zoals jullie – met studenten. Met het voeren van zo’n gesprek maken we al een soort holletje in de tijd. Een soort drinkplaats, een rustpunt in de hectiek van alledag. En soms lukt het dan om van wat er in zo’n gesprek ter sprake komt, ook nog een verhaal te maken, als een kommetje waarin dan hopelijk iets achterblijft van die ziel die we willen heel houden.

Waarom willen we dat? Waarom is dat belangrijk? Met de opkomst van een bedrijfscultuur in onderwijsinstellingen en de ontwikkeling van allerlei onderwijstechnologie wordt de onderwijspraktijk steeds gestroomlijnder en efficiënter ingericht, vaak vanuit de gedachte dat ‘sneller en efficiënter’ vanzelfsprekend beter is dan ‘rustig aan en met omwegen’. Terwijl de meest wezenlijke gebeurtenissen precies lijken plaats te vinden in de tussenruimte en langs die omwegen.

Zoals John Lennon zingt: ‘Life is what happens to you while you’re busy making other plans.’

Hoe meer die tussenruimte eruit wordt geregeld en hoe efficiënter we alles op elkaar laten aansluiten, hoe jachtiger we door de dagen hollen, hoe kleiner de kans dat er nog iets gebeurt wat je niet van tevoren had bedacht, laat staan dat je er nog oog voor hebt of waardering voor krijgt. Met mijn groep proberen we te bedenken hoe we die ruimte open kunnen houden. Hoe we tegenwicht kunnen bieden tegen de druk van de beheersing. We proberen ruimte open te houden voor leraren om elkaar te kunnen ontmoeten en met elkaar van gedachten te wisselen over wat je meemaakt in de klas, een situatie die je heeft geraakt met elkaar uit te pluizen en stil te staan bij de vraag: wat geeft dit me te denken?

Het doet misschien een beetje denken aan intervisie, maar we blijven uitdrukkelijk weg van de vraag: wat kun je de volgende keer beter doen zodat het niet nog een keer gebeurt? We zijn niet uit op tips of trucs. In wat we een pedagogisch gesprek zijn gaan noemen, proberen we de rijkdom van de ervaring naar boven te halen, daar met aandacht bij stil te staan, met een zekere eerbied en bescheidenheid ook, ten aanzien van het moeilijke en belangrijke werk dat we met elkaar zo goed mogelijk proberen te doen.

Ik ga ervan uit dat je leraren opleidt, niet omdat je precies weet hoe dat moet of omdat wetenschappelijk is aangetoond wat goed onderwijs is, maar omdat het vak je aan het hart gaat, omdat je studenten (en de kinderen die zij straks les gaan geven) je interesseren, omdat je ze wil begeleiden op hun weg, en ze wil laten kennismaken met wat er in de wereld allemaal is. Dat doe je, in het besef dat het een kwestie van proberen blijft, van zoeken naar manieren om nieuwe luikjes te openen en nieuwe mogelijkheden te ontdekken, ook waar je het soms echt even niet meer weet. In het besef ook, dat je niet weet welke wegen ze zullen gaan bewandelen en dat jij daar niet over gaat.

Als je het mij vraagt, gaat subjectivering – om toch nog maar even naar dat woord terug te keren – onder andere daarover, over dat samen zoeken, met elkaar in gesprek blijven, het besef levend houden dat we doen wat we kunnen, niet meer en niet minder, en dat het een toegewijd proberen blijft, hopelijk met bezieling en enthousiasme.

Of die bezieling en enthousiasme er ook echt zullen zijn? Of je de geest krijgt? Dat kun je niet garanderen. Soms zit het er even niet in. Maar je kunt er wel voor zorgen dat er ruimte is voor dat gesprek en die ontmoeting, en er zorg voor dragen dat er nog iets kan gebeuren wat je niet had gepland.

In die ruimte die je openlaat en langs die omwegen die je met elkaar bewandelt, daar zit denk ik ook de ruimte waarin jonge mensen hun heel eigen mogelijkheden kunnen ontdekken, en op het spoor komen wat ze aanspreekt. Daarbij gaat het er wat mij betreft niet in de eerste plaats om of ze góede mensen worden, maatschappelijk betrokken en zo, of ze tot bloei komen of hun talenten ontplooien – ook al zo hoog gegrepen – maar of ze zich om te beginnen überhaupt een beetje kunnen verbinden met het bestaan en een beetje hun draai vinden in het leven. De vraag is, of ze iets op het spoor komen waarvan ze zeggen, ja, dit is geloof ik iets dat me aanspreekt en waar ik me verder in wil verdiepen. Waar ik tijd en moeite in wil steken en waar ik meer van wil weten.

Ik denk dat subjectivering daarover gaat. Subjectivering hangt samen met worden wie je bent, ontdekken hoe je kan zijn, hoe je wil zijn, wat bij je past, welke weg je in zal slaan, en het heeft iets te maken met überhaupt er willen zijn, je met het leven willen verbinden. Hoe dat eruit gaat zien, hoe dat vorm gaat krijgen, dat is iets wat ieder mens voor zichzelf heeft uit te zoeken. Als docent kun je je studenten daarin bijstaan, en je kunt van alles aanbieden – dat móet ook, dat zit in die kwalificatie- en socialisatiedoelen – maar je kunt niet voor ze bepalen wat er van ze gaat worden, want dat is niet aan jou. Jij probeert er tenslotte ook maar gewoon naar eer en geweten iets van te maken. Niemand wéét wat een goed leven of goed onderwijs is, en het is ook voor ieder mens weer iets anders.

Dat wil niet zeggen, dat iedereen dat zelf wel kan bepálen. Ik denk niet dat het een kwestie is van kiezen of van autonomie. Het is eerder: iets spreekt jou aan. Ik vat dat heel letterlijk op: in alles waar je in de wereld om je heen mee te maken krijgt, zijn er een paar dingen die jou en jou in het bijzonder zullen aanspreken, die jou iets aangaan. Die resoneren met iets bij jou van binnen. Dat is niet iets wat je kiest. Het raakt bij jou een snaar, het valt je toe, het spreekt jóu aan, en niet zomaar om het even wie. Soms duurt het best lang voordat zoiets gebeurt, dat weet je niet. Je kunt het niet bestellen. Het komt zoals het komt, wanneer het komt.

Een leraar kan jou niet vertellen waardoor juist jij je aangesproken zou moeten voelen, en je kunt ook niet zelf zomaar bepalen of afdwingen waar je enthousiast van wordt, of wanneer dat gebeurt. Dat is eerder iets wat je overkomt. Het is eerder een kwestie van luisteren en horen wat er vanuit de dingen een appel op je doet.

Wat je als leraar kunt doen, is je met interesse verdiepen in de mensen die je ontmoet in je klas. Wat brengen ze mee de klas in? Wat weten ze al, wat doen ze al, wat houdt ze bezig buiten school? En dan niet aan de hand van lijstjes een gemiddeld idee vormen van generatie Z, maar van persoon tot persoon, in het besef dat ieder mens er één is, zoals je er nog nooit eerder een hebt gezien. En dan probeer je daar op in te spelen met wie jij bent en wat jij meebrengt. Niet om aan ze op te dringen wat ze moeten doen of hoe ze moeten zijn of worden, maar – als het bijvoorbeeld studenten aan een lerarenopleiding zijn – door met ze samen te proberen goed onderwijs te maken en te luisteren naar wat ze meemaken terwijl ze dat proberen, geïnteresseerde vragen stellen en ook jezelf in het spel brengen. Daar de tijd voor nemen en aandacht aan schenken.

Ik hoor van studenten bij ons op de pabo, dat ze het waarderen als ze merken dat er oog is voor de ingewikkeldheid van hun dagelijkse praktijk, dat ze het fijn vinden als hun docenten onderkennen dát het soms moeilijk is en dat je niet meer kunt doen dan zorgvuldig en met aandacht proberen het zo goed mogelijk te doen.

Ik heb de indruk dat ze zich daarin meer gezien en gehoord voelen dan wanneer je het met stappenplannen en modellen doet voorkomen alsof je op een dag, als je vakbekwaam bent, volledig in control zal zijn, als je de inzichten uit de wetenschap maar correct leert toepassen.

Misschien willen beginnende leraren wel graag houvast – dat vertellen docenten mij vaak – maar de vraag is of je ze ermee helpt, als ze uiteindelijk toch zullen ervaren dat de praktijk onvoorspelbaar is en blijft. Ik denk dat ze er meer mee geholpen zijn, te oefenen met het toelaten van onzekerheid, en te merken dat ze wat dat betreft vaak meer kunnen hebben dan ze dachten. En ik denk ook dat leraren die beseffen dat veel van het toeval afhangt en dat veel ook een kwestie van tijd is, van iets laten in plaats van iets doen – dat zulke leraren veel kunnen betekenen voor hun leerlingen, die toch ook hun weg moeten zien te vinden in een onberekenbare wereld.

In gesprekken over wat leraren meemaken in de klas, kan gaandeweg een zekere aandacht en gevoeligheid ontstaan voor de kleine onvoorspelbare momenten, dat er in je goed voorbereide lessen soms dingen gebeuren die je niet had zien aankomen, en dat er dan soms ook onverwacht een opening ontstaat in het contact met die ene leerling met wie het tot dan toe maar niet leek te boteren, of dat je opeens een inval krijgt waardoor iets wat je steeds maar niet goed kon overbrengen, ineens voor de hele klas begint te leven.

Aan de Thomas More Hogeschool noemen we dat ‘professionaliseren met hart en ziel’, of ‘op zoek naar de ziel van het onderwijs’, of ook wel ‘pedagogiek van onderbreking en verbinding’. Allemaal woorden die om iets wezenlijks heen cirkelen, dat we onder de aandacht proberen te brengen en willen koesteren. Hoe je het ook noemen wil, de kunst is, denk ik, om het open te houden, en levend.